En tot hem sprak vervolgens de jongeman, de op de goden gelijkende Beau: “Laat mij nog niet op deze reling plaatsnemen, door Zeus grootgebrachte, zolang als Mirthe onverzorgd achter het roer staat, maar geef haar zeer snel water, opdat ik haar zie met mijn eigen ogen. En jij moet het eten aannemen, dat uit het raam naar boven komt en moge jij hiervan genieten en moge jij terugkomen in jouw hut, nadat jij vanaf het begin toe hebt gestaan dat ik leef en dat ik het licht van de zon zie.”
En dan sprak, met driegende blik kijkend, de snelvoetige Dieneke: “Erger mij nu niet meer, jongeman en ik overweeg dan zelf het roer aan jou vrij te geven.”
En van Sam kwam als bode naar mij Mirthe, die mij heeft geholpen met school, de dochter van de oude zeegod. En ook wat jou betreft begrijp ik het in mijn geest, Beau, en het ontgaat mij niet, dat iemand van de goden jou naar het snelle schip de Regina bracht, want een sterveling zou het niet wagen om te komen, ook niet wanneer hij zeer krachtig was, naar het schip; want noch zou hij ontgaan zijn aan de wachtlopers, noch zou hij de grendel van onze stuurhut gemakkelijk verschuiven. Daarom moet jij nu niet meer mijn verdriet in mijn hart ergeren, om te voorkomen dat ik ook jou zelf geweld aandoe in mijn hut, hoewel jij een smekeling bent, en ik zal zondigen tegen de bevelen van Sam. Zo sprak hij, en hij werd bang van de jongeman en hij gehoorzaamde het woord.
AMBER
PS Bovenstaand verhaal is geïnspireerd op mijn vertaling van Homeros XXIV, 552-571 uit mijn schoolboek Pallas tekst 3.5.g: Sam = Zeus, Dieneke = Achilles, Beau = Priamos en Mirthe = Hektor